Broeikasgasemissies uit de landbouw: waar Nederland uniek in is

Nieuws
(foto: Shutterstock)

Datum: 27-11-2022 Rob van der Rijt 12 januari 2021

De totale uitstoot van broeikasgassen in Nederland bestaat voor circa 85% uit CO2 (koolstofdioxide), hoofdzakelijk afkomstig uit de verbranding van fossiele brandstoffen. De broeikasgas-uitstoot van de Nederlandse landbouw heeft echter een totaal ander karakter, en bestaat voor slechts 28% uit CO2 (waarbij de glastuinbouw circa 75% voor haar rekening neemt vanwege het hoge aardgasverbruik) en voor bijna driekwart uit andere emissies.

Uitstoot Nederland: algemeen en landbouw

Die andere emissies zijn onlosmakelijk verbonden met dieren, mest en bodemprocessen. Het gaat met name om ongeveer 49% methaan (vooral uit de voervertering van dieren en uit mest) en zo’n 23% lachgas (vooral uit bemesting van de grond met dierlijke mest en kunstmest en uitwerpselen op grasland).

Waar Nederland zich onderscheid

Nederland onderscheidt zich qua uitstoot van broeikasgassen in de landbouw ten opzichte van andere landen. Die verschillen, maar ook enkele oplossingen om die uitstoot te verminderen, worden hieronder toegelicht:

Glastuinbouw en aardgas

Uniek voor Nederland is de glastuinbouw. De glastuinbouw heeft het grootste energiegebruik van alle land- en tuinbouwsectoren in Nederland. De emissie van broeikasgassen in de glastuinbouw is voor een groot deel toe te schrijven aan aardgasgebruik voor de verwarming van de kassen.

De glastuinbouw verbruikt in 2018 per eenheid product ongeveer 58% minder brandstof vergeleken met 1990. De verbetering is in hoofdzaak bereikt door vier factoren: een productieverhoging van circa 40% op een areaal dat minder snel groeide; uitvoering van besparende maatregelen zoals isolatie, energieschermen, warmteopslagtanks en rookgascondensors; de inzet van WKK’s in plaats van stoomketels en het gebruik van hernieuwbare energie, met name aardwarmte.

Intensiviteit landbouw

Typisch Nederlands is ook de intensiviteit van onze landbouw: we hebben relatief veel dieren op een klein oppervlakte, en gebruiken onze landbouwgronden intensief. Het hebben van veel dieren, maakt dat we ook veel mest hebben, die we moeten opslaan of verwerken. In de opgeslagen mest ontstaat het broeikasgas methaan. Bij het intensief bemesten van de bodem, ontstaat het broeikasgas lachgas. En dan is er nog de ammoniak, die bij depositie eveneens lachgas veroorzaakt.

Ook uniek voor Nederland is onze export van al die dieren: 78?procent van het pluimvee- en rundvlees en 43 procent van het varkensvlees wordt geëxporteerd. Ook gaat 95 procent van het kalfsvlees de grens over naar buitenlandse afnemers. Daarnaast exporteren we ook veel andere voedingsmiddelen zoals zuivel en aardappelproducten en staan we wereldwijd bekend om onze bloemen en bloembollen.

Om de intensiviteit van de Nederlandse landbouw te verminderen lijkt de meest effectieve ingreep het houden van minder dieren. Echter, de klimaatcrisis is niet alleen een Nederlandse aangelegenheid. Het verminderen van het aantal dieren in Nederland doet wel veel met onze lokale broeikasgasuitstoot, maar draagt niet automatisch bij aan het verminderen van de wereldwijde klimaatdruk. Want als de vraag naar dierlijke producten hetzelfde blijft, treed verschuiving van de productie naar andere landen op. Minder dieren in Nederland betekent overigens wel dat we hier dan minder uitstoot van stikstof hebben.

Stikstof

Geen broeikasgas maar wel schadelijk voor de natuur: stikstof. De Nederlandse stikstofuitstoot is de hoogste van Europa: per hectare stoten we ongeveer 4 keer zo veel uit als het EU-gemiddelde. Van de Nederlandse uitstoot bestaat 60% uit ammoniak (NH3). Deze komt vooral van onze landbouw en intensieve veeteelt (uit de mest en urine van dieren). Stikstof is onmisbaar voor de natuur, planten hebben het nodig. Maar te véél stikstof in de bodem is wél een probleem. Planten die van stikstof houden (zoals brandnetels en bramen), groeien sneller en overwoekeren de planten die minder stikstof nodig hebben (bijvoorbeeld heide, maar ook zeldzame planten in natuurgebieden). Daardoor verdwijnen niet alleen die planten, maar ook de insecten en vlinders die van die planten leven: de biodiversiteit neemt af, de natuur ‘verarmt’. Het evenwicht in de natuur (ecosysteem) raakt verstoord. In sloten, plassen en meren zorgt te veel stikstof voor veel algengroei, waardoor er minder zuurstof in het water zit en waterplanten en vissen sterven.

Grondwaterpeil veenweidegebieden

Een ander typisch Nederlands landbouw-kenmerk zijn de veenweidegebieden. Nederland telt zo’n 270.000 hectare veenweidegebied. Het grondwaterpeil wordt bijna overal kunstmatig verlaagd, voornamelijk om de landbouw te faciliteren. Het verlaagde peil veroorzaakt zo’n 7 Mton CO2-uitstoot per jaar – 4% van de totale Nederlandse uitstoot – doordat bij een lage grondwaterstand het veen oxideert. De lage grondwaterstand zorgt voor verdroging van de veengebieden en dit heeft ook negatieve gevolgen voor natuur en biodiversiteit. 

Door het grondwaterpeil te verhogen in veengebieden, wordt oxidatie verminderd en daarmee de CO2-uitstoot. Bovendien worden gebieden aantrekkelijker voor veel plantensoorten, insecten, weidevogels en moerasvogels. (zie ook maatregel 12 van het Urgenda 54 puntenplan).

Relatief weinig biologische landbouw

In 2019 telt Nederland 68 duizend hectare biologische landbouwgrond. Dat is ruim 4000 hectare meer als het jaar ervoor. Daarmee wordt op 3,8 procent van het totale landbouwareaal biologisch geboerd. Van het biologische landbouwareaal is 19 procent akkerbouwgrond, 5 procent tuinbouwgrond, 4 procent groenvoedergewassen en 71 procent grasland.

In vergelijking met andere Europese landen is de biologische landbouwsector in ons land klein. Het aandeel biologische landbouwgrond in het totale landelijke landbouwareaal was in 2018 flink groter in bijvoorbeeld Oostenrijk (24,1 procent), Estland (20,6 procent), Zweden (20,3 procent), Italië (15,2 procent) en Tsjechië (14,8 procent).

Meer biologische landbouw in Nederland zou goed zijn voor het klimaat. Biologische landbouw maakt geen gebruik van kunstmest. Dit scheelt veel energie die nodig is voor de productie ervan en het scheelt uitstoot van het broeikasgas lachgas bij het gebruik ervan. Een wettelijk vastgelegd deel van het biologische veevoer moet uit de regio of van eigen land komen. Dit scheelt energie bij het vervoer van dit voer. Biologische veehouders werken ‘grondgebonden’. Dit betekent dat ze genoeg grond ter beschikking moeten hebben om hun mest op kwijt te kunnen. Dit kan ook in samenwerking met een biologische akkerbouwer die mest gebruikt voor zijn gewassen. Biologische boeren hebben dus geen mestoverschot en kunnen niet onbeperkt dieren houden. Door goed bodembeheer kunnen biologische boeren 10% meer CO2 opslaan in de bodem.

Agroforestry in Nederland

We spreken over agroforestry als houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) bewust worden gemengd met akkerbouw, groenteteelt of grasland, op hetzelfde perceel. Deze gewassen kunnen voor meerdere doeleinden geplant worden, bijvoorbeeld voor de productie van fruit, noten of hout. Bomen en struiken gaan verdroging en erosie tegen, zorgen voor schaduw en vergroten de biodiversiteit. Wanneer je extra bomen of struiken plant in huidige landbouwgebieden nemen die in hun biomassa ook extra CO2 op. In Nederland wordt wel geëxperimenteerd met agroforestry maar uiteindelijk gebruikt deze vorm van landbouw in Nederland slechts 1,5 procent landoppervlak tegenover 8,8 procent in Europa.

lees hele artikel/document

Deel dit bericht

pageviews: 1140

tinyurl: link

Gerelateerde berichten

Meer over Landbouw